zaterdag 9 augustus 2008

Blitsbezoek Bukavu (Oost-Congo)

Mijn visum liep weer ten einde, dus moest ik weer naar een grenspost om een verlenging te krijgen. Deze keer ging het richting Oost-Congo. De busrit ernaartoe was hels. De taxibus werd volgepropt met mensen. We zaten er met zes op een rij (soms zelf met zeven) terwijl je normaal gezien al met vier heel krap zit. En daar moest dan nog eens massa’s bagage bij. Het is echt onvoorstelbaar hoe ze iedereen in dat busje gekregen hebben. Veilig is anders.
Aan mijn ene kant viel een dame constant in slaap op mijn schouder (hoe kan iemand in godsnaam slapen in zo’n volgepropte taxi?) en aan de andere kant zat een heel gelovige jongeman die mij als de baarlijke duivel zag toen ik hem zei dat ik niet echt in iets geloof. Hij vond het dan ook zijn missie om mij van zijn groot gelijk te overtuigen. Het was een busrit van vier uren.

De grens tussen Rwanda en Congo is eigenlijk een brug over een rivier die uit het Kivumeer stroomt (vroeger stroomde de rivier in het Kivumeer maar door een aantal vulkaanuitbarstingen en lava die in het meer terecht kwam werd de stroomrichting omgekeerd). De douaneambtenaren begonnen mij allerlei vragen te stellen. Aan de Rwandese kant dan nog. Het is zelfs moeilijk om gewoon het land uit te geraken. Wat heb ik in het land gedaan? Welke projecten heb ik in het land bezocht en met wie heb ik contact gehad? Ik moest de projecten die ik in Rwanda bezocht heb op papier schrijven, met contactpersonen, naam en toenaam (dat is miserie want ik kan hier echt niemands achternaam onthouden wegens te ingewikkeld).

Aan de andere kant van de grens komt Pieter-Jan mij oppikken (een andere vrijwilliger van BD). Hij neemt me meteen mee naar een goedkoop hotelletje. Basic, maar meer heb ik niet nodig. Eindelijk kunnen we ons op een terras zetten voor een frisse, welverdiende pint.

Bukavu is, zoals verwacht, compleet het tegenovergestelde van het overgereguleerde Kigali. Er heerst weer een gezellige chaos, infrastructuur trekt er op niets en het is er vuil. Vooraf had men mij gewaarschuwd voor de criminaliteit in Bukavu. Ook Pieter-Jan bevestigt dat, maar het zijn niet de gewone boeven die de oorzaak zijn van die onveiligheid. De grootste onveiligheidsfactor is de politie en de militairen die overal geld proberen uit te slaan, corrupt zijn en iedere dag wel een paar mensen vermoorden. Dit is nog echt het Wilde Westen. Geen regels en geen straffen. Men komt met alles weg.
Straten in Bukavu zijn meestal niet geasfvalteerd en zitten vol met gigantische putten. Auto’s en moto’s slalommen constant van de ene kant van de weg naar de andere om de putten te vermijden, wat de veiligheid echter niet ten goede komt. In de stad staan nog heel wat gebouwen uit het koloniale verleden, maar door een gebrek aan onderhoud zien ze er heel afgetakeld uit. Elektriciteit valt er zowel ’s ochtends als ’s avonds een tijd uit. Natuurlijk op de momenten dat elektriciteit het meest nodig is.
Bukavu is ook een enorm grote stad en lijkt heel snel te groeien. Iedereen die wil neemt er een stuk grond in beslag en bouwt er zijn huis. Op willekeurige plaatsen. Zelfs op steile hellingen blijkt dat voor hen geen probleem te zijn. Er is nochtans veel kans dat het huis tijdens het volgende regenseizoen gewoon wegspoelt, samen met de ondergrond.
Dit land is totaal ongeorganiseerd. Hoe kan het ook anders? Het is een gigantisch groot land met meer dan 400 stammen. Begin hier maar eens een maatschappij en rechtsstaat uit de grond te stampen.

In deze regio is één van de gruwelijkste oorlogen van dit moment aan de gang waarbij verkrachtingen standaard als oorlogswapen worden gebruikt. Het is geen oorlog waarbij militairen andere militairen om de oren schieten. Hier worden burgers bewust als doelwit gebruikt. Oorlog is iets raars. Het is ook heel moeilijk om het je voor te stellen. Als je zelf geen betrokken partij bent zie je er nooit iets van. Je ziet vele militairen op straat maar hoort nooit een geweerschot of je ziet nooit een aanval op een dorp (gelukkig maar). Toch gebeurt het iedere dag, misschien maar op enkele kilometers van waar we ons bevinden. Vreemd.

Het is een blitsbezoek want de volgende morgen trek ik alweer naar de grens om er te proberen een nieuw visum voor Rwanda te bemachtigen. Uiteraard begint weer hetzelfde spelletje. De douaneambtenaren beginnen allerlei lastige vragen te stellen die niet eens ter zake doen, maar waarmee ze mij wel wat kunnen ambeteren. Ik probeer telkens antwoorden te verzinnen waarmee ik denk het langste visum te kunnen bemachtigen. Het is niet zo goed gelukt want ze hebben mij een visum voor maar 15 dagen gegeven. Dat betekent dat ik nog 10 dagen tekort kom voor mijn vertrek. Ik heb tijdens mijn verblijf angstvallig het immigratiebureau proberen te vermijden, maar voor mijn laatste verlenging zal er niets anders op zitten.
Tijdens het wachten voor de grensformaliteiten werd ik weer van het kastje naar de muur gestuurd. Er waren drie lange rijen en het was absoluut onduidelijk in welke rij ik moest wachten (niemand leek het ook te weten). Ik begin bij de eerste. Als ik eindelijk bij het loket geraak (nadat een massa mensen mij weer voorbijgestoken heeft, ondanks mijn protest – dat is hier zo de gewoonte), zegt die ambtenaar dat ik natuurlijk bij het volgende loket moet zijn. Dus, weer in de rij. Natuurlijk is het daar exact hetzelfde verhaal. En iedere keer wachten ze tot ik aan het loket ben om mij te zeggen dat ik in de verkeerde rij sta, terwijl ze mij al de hele tijd zagen wachten en ze naast elkaar zitten in het zelfde bureau.
Ik kan echter voorlopig het land weer binnen en ben nog steeds geen illegaal. Dat is al iets.

Ik blijf nog een nacht in Cyangugu (nabij de grens) slapen om de volgende dag terug te keren. Ik kies deze keer een grotere bus om toch iets comfortabeler te zitten. Ik zit natuurlijk naast de enige vrouw op de hele bus die ziek is en die al na 15 minuten begint over te geven. Het was een busrit van vijf uur.

Geen opmerkingen: